maandag 17 december 2007

Winterverblijf: Interview Dirk Roofthooft in Volkskrant

Telkens opnieuw beginnen
Interview met acteur Dirk Roofthooft

Zijn vertolking van Jeroen Brouwers’Bezonken Rood over de herinneringen van de schrijver aan diens verblijf in het Jappenkamp maakte indruk door intens spel. Voor zijn rol als de ruggengraatloze toneelleider Kurt Köpler die heult met de nazi’s in Mefisto for ever, ontving hij in september de hoogste Nederlandse toneelprijs, de Louis d’Or. Vanaf volgende week staat hij in Winterverblijf, de eerste grote-zaalproductie van de Nederlandse regisseuse Lotte van den Berg, over een zoektocht naar houvast in religie.
De Vlaamse acteur Dirk Roofthooft (48) spoelt deze morgen aan de keukentafel met bronwater het gruis uit zijn stem. “Ik zie geen weg die ik heb afgelegd.”

Voor de voorstelling

“Een voorstelling die ik krijg aangeboden beoordeel ik vooral op de tekst. Ik zoek materiaal waarin ik een dringende mededeling voel van de schrijver en waaraan ik mijn persoonlijkheid kan uitlenen. Dat is de filter en veel drab blijft dan over. Er zijn stukken die me niet liggen. Oedipus is er zo een. Die vermoordt zijn vader zonder het te weten. Die neukt zijn moeder zonder het te weten. Die steekt twintig jaar later zichzelf de ogen uit nadat die iemand hem verteld heeft dat hij schuldig is aan een pestepidemie die is uitgebroken omdat hij met zijn moeder heeft geslapen. Dat geloof ik niet. Je ziet het wel meer bij Griekse tragedies. Alles gaat fout, en op het einde komt er een deus ex machina of een engel of weet ik wat, en dan komt iedereen ineens tot inzicht. Debiliserend is het bijna.
“Wat mijn persoonlijkheid dan is, vind ik zelf moeilijk te beschrijven. Vrienden vinden mij, een stoere kerel, een seut, een bangerik. Zeker is dat ik liever de niet-held speel dan de held. Een kleine man die zich staande probeert te houden in de stront, die maar doorploegt in de klei. Ik heb Richard II gespeeld van Shakespeare. Vanaf zijn verval zat het snel goed, maar daarvoor is hij een heerser en lijdt hij aan grootheidswaanzin, dat vond ik moeilijk. Ik sta niet zo graag met de benen breed op het podium.

“In een voorstelling moeten raakvlakken zijn met wat mij bezighoudt. Ik denk dat ik een verhaal te vertellen heb, maar ik heb schrijvers nodig om dat kwijt te kunnen. De tijdelijkheid van het bestaan bijvoorbeeld vind ik een groot probleem. Een fout in de schepping. Als ik zo’n thema kan terugvinden in de teksten, kan ik ze me echt eigen maken. Dan kan het zo ver gaan dat het materiaal niet meer van Shakespeare is, of Jan Fabre, of van wie ook. Dan is het van mij.

“Maar ik heb me ook geregeld flink vergist. De Huisbewaarder van Harold Pinter, die ik aan het begin van de jaren negentig in Antwerpen speelde, was een oubollige voorstelling. Ik kwam er te laat achter. Pas op, het was een groot succes, de zaal zat vol, en er was sprake van een herneming. Ik dacht: het zal toch niet wáár zijn. Tijdens de laatste voorstelling heb ik het decor vernietigd. De wanden vielen om. Je kon de acteurs die zaten te wachten om op te gaan, zien zitten. Nadien zei de directeur van het theater: jaja, het is goed Roofthooft, ik heb het begrepen.

“De film Suske en Wiske: De Duistere Diamant mag dan achteraf niet zo’n succes zijn gebleken, maar de rol van Lambik zag ik echt als een uitdaging. Sterker: het voelde als de meest experimentele rol die ik ooit heb gedaan. Een stripfiguur tot leven brengen, hoe doe je dat? Er zat veel verrassing in de reacties: zie “m daar eens onnozel doen, zie “m springen als een zot. Alleen mijn vrouw en mijn dochter waren niet verbaasd: zo is-ie thuis ook.
“Sinds kort is hier de tweede verdieping ingericht als een werkruimte met een slaapkamer. Daarvoor ging ik in de voorbereiding naar een première altijd naar een hotel. Ik lijd in die perioden aan slapeloosheid, dat is lastig als iemand naast je ligt die wel goed slaapt en daarbij, maar dat hoeft niet in de krant, wat geluidjes maakt. Mijn bed ligt dan vol met papieren en knipsels. Ik associeer alles wat ik lees en zie met de voorstelling waarmee ik bezig ben. Zo wil ik in Winterverblijf een beweging uit een dans doen, die ik vijf, zes weken geleden zag op een video die mijn tegenspeelster Marlies Heuer had gemaakt op een reis door Indië. Het gist in je hoofd. Ik wil dat ik doordrenkt ben van het stuk. Dan ben ik thuis slecht aanspreekbaar. Dan is het beter dat ik het isolement zoek.
“Het frustrerende is dat repetities vaak beter zijn dan de voorstelling. Ik ben gisteren even in de zaal gaan zitten, en als je dan ziet hoe je collega’s proberen aan te raken wat het zou moeten zijn, dat is ontroerend. En je weet ook dat elke poging om die goede momenten te herhalen tot mislukken is gedoemd. Zodra je het benoemt, is het weg. Het mysterie laat zich niet grijpen. Maar de preparatie moet grondig zijn. Als straks het doek opgaat, moet je met open ogen het gevecht kunnen aangaan.”

Tijdens de voorstelling

“De maniakale voorbereiding is nodig om een fundament te vormen waarop je de deuren kunt openzetten. Die mal van die voorstelling moet je kunnen plooien. Het kan van de zaal afhangen, je gemoedstemming, de tegenspelers, van nieuw inzicht in de materie.

“Ik heb het zelf wel eens over het Roofthooftgehalte in mijn werk. Als ik naar mezelf probeer te kijken zie ik een figuur vol energie en hoop, terwijl er tegelijkertijd een soort droefenis over hangt. Maar die belet mij niet ergens weer met veel enthousiasme aan te beginnen. Het is in elk geval geen trucje. Mijn manier van acteren wordt geregeld als zoekend omschreven. Daar zit wel iets in. Ik probeer met spelen het repeteren te benaderen. Ik oefen nooit de teksten, zo van: hier even stilhouden, daar wat luider. Ik vind: wie gevonden heeft heeft slecht gezocht. Je moet altijd verder durven gaan.

“Een toneeltekst is niet alleen goed door wat er staat, maar ook wat er niet staat. Woorden moeten een vermoeden geven van iets dat je niet kunt zeggen. Ik geef een simpel voorbeeld. Als ik uitspreek: ik hou van jou, dan zou dat ook kunnen staan voor: laat me niet alleen, en als je me wel alleen laat, vermoord ik je. In Mefisto for ever zegt Kurt Köpler aan het einde: ik bedoel… ik voel… ik… In het stuk staat het voor zijn lafheid, maar het drukt voor mij ook wel het onvermogen uit met woorden iets uit te drukken; het complexe, het allesomvattende te ordenen

“Ik hou wel van klein acteren, ja. In Bezonken Rood kon ik dankzij de videoregistratie op schermen ook mijn achterkant laten zien, dat vond ik heel bijzonder. In de monologen van Jan Fabre, De koning van het plagiaat en De keizer van het verlies, moest ik juist uitvergroot acteren. Jan vindt dat klein spelen te veel neerkomt op alleen maar sprekende hoofden. Hij houdt van het engagement van het lichaam, en met lichaamstaal kun je ook heel veel zeggen, zelfs je woorden onderuit halen.

“Het is die afwisseling die ik nodig heb. Daarom werk ik graag met verschillende regisseurs. De een kleurt met rood, de ander kleurt met groen. Ik word er onzeker van en die onzekerheid grijp ik graag vast om tot iets anders te komen. Ik heb graag het gevoel dat ik opnieuw moet beginnen, dat vind ik prettiger dan ervaring hebben.
“Ik zou daar graag eens met Justine Henin over praten. Ik ben een groot bewonderaar, ik heb haar gezien op Roland Garros, niet alleen tijdens de match, maar ook in de training. De wereld om haar heen was weggevallen. Het is fascinerend, ze weet dat ze het kan, ze is de beste tennisster van de wereld, maar toch stond ze daar uit te stralen dat het allemaal veel beter moest, die dag.

“Dat gevoel heb ik ook. Weet je wat het is als er vijf- zeshonderd mensen in stilte naar je zitten te luisteren? Het is iets onbeschrijfelijks. De magie van de zaal. Het is een volstrekt onnatuurlijke toestand. Zwijgen omdat jij begint te praten. Niet opstaan, niet naar buiten gaan om een biertje te halen. Dan moet je wel alles geven, het móet van grote intensiteit zijn. Je moet meer zijn dan ze verwachten. Het moet uitzonderlijk zijn vanavond. Elke keer weer

“Voor mij is spelen een vrijgeleide om het over mezelf te hebben. Ik voel me het meest aanvaard als ik op het podium sta. Ik ben nergens anders zo rustig. Daar kan ik me zonder schaamte uiten, ik hoef me voor niks te verontschuldigen. Je kunt mensonterende dingen zeggen, foute meningen verkondigen, fragiel twijfelen. Je hebt als acteur, of als kunstenaar, of schilder, de pretentie schoonheid te creëren, en je krijgt er nog aandacht voor ook.

“Maar nee, mij helpen in het leven, dat doet het niet. Zelfs bij succesvolle producties lukt het me niet rust en harmonie te vinden. Het lukt me niet het leven te aanvaarden zoals het is. Toen ik de Louis d”Or kreeg vond ik dat hartverwarmend, maar eenmaal terug thuis in mijn zetel denk ik al heel gauw: ik ga dood en waarom eigenlijk? Dat na een première iedereen het goed vindt, heel goed zelfs, best, prachtig, maar het brengt me allemaal geen stap verder. In alles wat ik doe zie ik een poging om onrust te vervangen door rust, en het lukt me niet. Het is bijna een belediging voor mijn geliefden. Daar ga ik wel gebukt onder.”

Na de voorstelling

“In Bezonken Rood wilde ik eigenlijk niet komen groeten. Het is zo groot, aangrijpend. Applaus zou het minder gevaarlijk maken, minder indringend. Het zou over de virtuositeit van de acteur gaan. Dat vind ik naast de kwestie. Het mocht niet van de regisseur.

“Doorgaans voel ik wel aan de zaal of het publiek het apprecieerde of niet, ik hoef dat niet per se bevestigd te zien. Applaus is soms zo”n een mechanisme geworden. Ik probeer het vaak zo te organiseren dat ik bij een première geen bloemen krijg aangereikt. Ik schaam me altijd een beetje als ik in de bloemetjes wordt gezet. Ik verdien ze niet meer dan degenen die twee uur naar mij hebben zitten luisteren. Het wekt de suggestie dat ik het doe om goed gevonden te worden. Natuurlijk speelt dat mee, maar dat is het niet alleen.

“Ik kan moeilijk trots zijn. Josse de Pauw of Arno Hintjes, die kunnen fier zijn op wat ze bereikt hebben. Arno heeft het over de weg die hij heeft afgelegd. Ik niet, ik zie helemaal geen weg die ik heb afgelegd. Ik wil immers opnieuw beginnen, telkens. Maar er is tegelijkertijd ook droefenis: heb ik nu écht geen weg afgelegd? Die rust vind ik niet.

“Tussen producties in kan ik een grote leegte voelen. Niks kunnen doen. Veel naar sport kijken. Wie wordt eerste, wie wordt tweede? Wandelen, en maar zien waar ik uitkomen; het is niet erg als ik het doel niet haal. Maar er komt altijd weer een moment dat je verlangt naar de zaal. Je bent op zoek naar emoties bij het publiek. Dat zie je bij sporters ook. Wielrenners zouden niet over bergen en kasseien gaan, of tegen de grond smakken als er niemand staat te kijken.

“Ik wilde als jongen eigenlijk ook wielrenner worden. Vier uur thuis uit school, boekentas aan de kant, en gelijk trainen. Mijn schoolresultaten kelderden dramatisch. Mijn vader weigerde voor mij een licentie aan te vragen. Ik teken niet, zei hij. Ik had alles opzij gezet voor de koers. Geen meisje gekust, geen pintje gepakt. Ik heb uit protest vier maanden gezwegen.

“Maar een acteur heeft er altijd wel ingezeten. Ik kan me herinneren dat ik als 11-jarige de tekst van Lola las, van The Kinks. Ik had niet meteen door dat het over een travestiet ging. I”m glad I”m a man, and so is Lola, dat heeft me weken bezig gehouden. Was Lola blij dat ik een man ben, of is Lola ook een man? Toen kreeg ik het gevoel dat hier een verhaal wordt verteld. Dat wilde ik ook wel proberen.

“Ik was heel blij met het applaus dat ik kreeg bij de Louis d”Or. Ik voelde me er minder eenzaam door. Ik voelde me gesteund in wat ik doe, in wat ik beoog. Ik maak mij zorgen over de vercommercialisering van kunst en theater. Cultuur is minder belangrijk. Ik zie soms zeer goede acteurs in slechte soaps opduiken. Waarom laten ze nu ineens die materie los, die schoonheid? Alles wordt in een makkelijke verpakking aangeboden. Er is geen museum zonder restaurant, tegenwoordig. Het bezoek aan een museum is een alibi om taart te eten.

1959 Geboren in Wilrijk
1971 1977 Humaniora Edegem
1977 1981 Toneelopleiding Studio Herman Teirlinck
1981 Debuut in King Lear bij Theatergroep De Appel, Den Haag
1982 1984 Verbonden aan NT Gent
1986 2007 Als freelancer in tientallen toneelproducties en veertig films en tv-series.
2007 Louis d’Or voor Mefisto for ever

06/12/2007 - De Volkskrant - Rob Gollin

Geen opmerkingen: