INZICHT Wilfried Van den Brande – operazanger
Waarom keek de klassieke wereld zo lang neer op ‘The Great American Songbook’?
Ze liet een unieke kans liggen om een breed publiek over de streep te trekken. Klassieke muzikanten geven nu toe dat de mix van woord en muziek bij iemand als Cole Porter top is. ‘Everytime we say goodbye is een lied dat door Schumann geschreven had kunnen zijn’, zei de arrangeur van Porter.
Die duizend jaar muziekgeschiedenis actief exploreren vind ik belangrijk. Wat mij drijft is het muzikale verleden te begrijpen zonder het dood te analyseren. Daarom ga ik tijdens mijn residentie bij muziektheatergezelschap Walpurgis de dialoog aan met een historicus, een dichter, een filosoof.
Benno Barnard is mijn jeugdheld. Ik verslond vroeger de boekenbijlage die hij en Herman De Coninck in De Morgen verzorgden. Ik wil net als Benno de cultuur van het oude Europa levend houden. Vandaar dat we dichter W.H. Auden met Cole Porter confronteren. Auden noemde Coles musical Kiss me Kate een grootser werk dan The taming of the shrew van Shakespeare waarop het geïnspireerd is.
‘Never to beg, never to indulge’, was het motto van Cole Porter. Hij was een hedonist met stoïcijnse opvattingen. Een geestelijke aristocraat, die zichzelf oplegde elke dag een song te schrijven.
Ik zal de functionaliteit van muziek nooit onderschatten. Ik heb op honderden uitvaarden gezongen. Op zo’n moment voel je wat muziek met mensen doet. Daarom heb ik lak aan l’art pour l’art.
Ik heb het heel moeilijk met Wagner. Ik krijg een steen in mijn maag als ik Der Ring des Nibelungen hoor. Dat heeft met pretentieuze claims te maken. Die 19de-eeuwse cultus van het genie: ‘Ik zal, vanop een kansel, eens dicteren wat je moet voelen als je mijn muziek hoort.’
Mensen verklaarden me gek toen ik op mijn 28ste begon te zingen. Was ik een sopraan, dan hadden ze gelijk. Gelukkig kan een lage mannenstem wél nog ambities koesteren op latere leeftijd, als hij hard genoeg is voor zichzelf.
Mijn vader was een echte patriarch. Hij, directeur van de Vlaamse Kameropera, straalde autoriteit uit. Ik kroop onder moeders rokken. Even belandde ik in het kathedraalkoor. Zei de dirigent: ‘Jongens, ik meld jullie het heuglijke nieuws dat de zoon van dirigent en zanger Arnold Brand bij ons komt zingen.’ Dan sta je daar.
Door de druk van de muziekwereld die op me rustte, verkoos ik te gaan voetballen. Het was een collega van mijn vader, Frans Van Eetvelt, die vond dat ik toch iets met die stem moest doen en me mijn eerste zanglessen gaf. Na een jaar zei mijn vader tegen mijn vrouw: ‘Hij zou bij mij moeten komen studeren.’
Drie jaar kreeg ik een spartaanse training. Hij met zijn autoriteit en ik tegenwringen. Op een gegeven moment hadden we gruwelijke ruzie. Ik zei: ‘Vader, je weet veel, maar je hebt toch niet alle wijsheid van de wereld in pacht?’
Het was zeker niet zo dat de deuren wijd open stonden omdat ik ‘zoon van’ was. Integendeel, ik heb me dubbel zo hard moeten bewijzen.
De uitvoerende artiest staat met de rug tegen de muur. Je moet een ondernemer zijn of je bestaat niet. Dat je je artistieke project ook moet kunnen verkopen, dwingt je in een dilemma. Tegenwoordig komt Rigoletto enkel op tv omdat de vrouwelijke hoofdrol vertolkt wordt door de caissière die Idool heeft gewonnen. Echte talenten gaan soms verloren.
Interview door Peter Van Dyck / Foto Annick Geenen
Weekend Knack bij Knack nr 04 van 23 tot 29 januari 2008, p 23
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
eFrans Van Eetvelt was mijn schoonbroer, hij overleed op 52 jarige leeftijd in 1999 en was een geweldig muzikant en mens.
Een reactie posten